1. Ouders, school en cyberpesten
Zelfdoding Duitse jongen (13) na pesterijen via Facebook. Een 13-jarige jongen in Duitsland die gepest werd, heeft zich na het lezen van een kwetsende opmerking op Facebook voor de trein
gegooid. Joel zou samen met zijn beste vriend naar een autotreffen gaan, toen hij vooraf even zijn Facebook-pagina checkte. Tot zijn grote ontzetting zag hij hoe iemand 'Joel, je bent een homo' op zijn pagina geschreven had. De knul liep na het lezen van de boodschap het huis van zijn vriendje uit, recht naar de spoorweg, en ging op de sporen liggen. De 13-jarige jongen was eerder al het mikpunt van spot, onder meer omwille van zijn gewicht en kleren. (HBvL 15/02/2011)
1.1. Digitale kloof tussen ouders (leerkrachten) en kinderen.
Er groeit een digitale kloof tussen opvoeders en kinderen. Kinderen leven, als het om televisie, internet en ipods gaat, in een aparte wereld. Ouders hebben vaak geen notie waar hun kinderen naar luisteren of kijken. De digitale kloof wordt momenteel eerder groter dan kleiner. Steeds meer en steeds jongere kinderen hebben een eigen televisie en/of computer op de kamer, webcam, ipod,… Het mediagebruik wordt steeds privater. Ouders haken af omdat ze het te druk hebben of omdat ze denken dat ze toch niet meer kunnen bijbenen. Gescheiden ouders willen hun kinderen voor zich winnen en laten hen alles toe. Er zijn momenteel zeer weinig ouders die beseffen hoe snel de multimediale ontwikkelingen gaan. Ze weten amper wat een Playstation, Ipod, webcam, GSM met camera, etc. zijn, laat staan dat ze weten hoe het werkt of wat de mogelijke risico’s daarbij zijn. Jongeren zijn bovendien momenteel niet alleen mediaconsument, maar ook meer en meer mediaproducent. Ze maken en vergaren hun eigen nieuws, produceren websites met school- of ander nieuws, maken foto’s met hun mobieltjes, schrijven weblogs, maken webcamfilmpjes over school , vrienden en uitgaansleven en verspreiden die via internet, doen online via Google mee aan webcamidols wedstrijden,…In hun enthousiasme staan ze vaak niet stil bij wat ze allemaal doen, houden ze totaal geen rekening met regels omtrent privacy, maken ze persoonlijke dingen bekend, enz.
Jongeren zitten in een levensfase waarbij ze niet altijd nadenken bij de dingen die ze doen. Ze stellen nog veel onverantwoord gedrag omdat ze ook niet altijd op hun verantwoordelijkheid worden gewezen. Tot 18 jaar zijn jongeren in principe niet aansprakelijk voor hun eigen gedrag, maar wel hun ouders. Dit maakt dat jongeren niet altijd beseffen dat ze kwaad kunnen doen met de dingen die ze verspreiden of de handelingen die ze stellen. De Amerikaanse onderzoeker David Walsh ( www.contracostatimes.com ) wijt het onbezonnen gedrag van tieners aan de onvolgroeidheid van de hersenen van tieners. Het gedrag van jongeren, inclusief cyberpesten of onbezonnen internet of GSM gedrag heeft volgens hem te maken met hersenontwikkeling. Ouders en leerkrachten moeten volgens hem zoeken naar wat zich binnen het hoofd van de tieners afspeelt. De hersenen van tieners zijn een werk in ontwikkeling. De gaspedaal is ingedrukt tot op de bodem en de remmen zijn nog in bestelling. Nogal wat ouders denken dat jongeren een voltooide hersenontwikkeling hebben en gaan er vanuit dat ze volwassen gedrag kunnen stellen. Dit is nog niet het geval, oordeelt de auteur. De hersenen hebben dan wel dezelfde maat als dat van hun ouders, het is een feit dat nog niet alle zones even sterk ontwikkeld zijn.
Vooral de prefontale hersenschors, die als uitvoerend centrum van de hersenen dient is nog niet definitief gevormd. De dramatische verhogingen van testosteron of oestrogeen zijn als het ware versnellingen van de auto waarvan de remmen voor een fiets werden ontworpen predikt de onderzoeker. Dit verklaart waarom tieners vaak handelen zonder na te denken. Het feit dat tienerhersenen zich nog ontwikkelen excuseert geen roekeloos gedrag, maar het maakt het wel begrijpelijker. Ouders en leerkrachten moeten de plaatsvervangende prefontale hersenschors vormen, vertelt Walsh. Vele ouders maken de fout door hun kinderen hun gang te laten gaan. Ouders en leerkrachten moeten meer bewust zijn van de gevaren die kinderen oplopen in hun onbezonnen gedrag o.a. op het internet. Een generatie geleden hingen jongeren op in slechte buurten, pleinen en steegjes. Ouders denken dat hun kinderen veilig zijn als ze op hun kamer rustig achter de computer zitten te chatten. Niets is minder waar. De slechte buurten waar jongeren kunnen rondhangen zijn verhuisd naar de computer en zijn even gevaarlijk. Jongeren worden uitgedaagd om elkaar te pesten via internet, om onbezonnen dingen te doen zoals zich uitkleden voor webcams, door het aanmaken van haatwebsites, enz. Volgens Walsh moeten ouders , leerkrachten en alle andere begeleiders jongeren sturen ook al speelt het leven van de jongeren zich nu niet meer in slechte buurten maar op internet af. Volwassenen moeten kinderen er op wijzen dat ze niet zomaar alles kunnen filmen, beschrijven en versturen. Ze mogen ook niet zomaar alles op internet publiceren, zeker als ze niet zeker zijn dat de dingen waar zijn, want eenmaal berichten op internet terecht komen, gaan ze een eigen leven leiden. Eén foto manipuleren of één alinea weglaten kan al een heel ander beeld geven. Jongeren moeten dit weten.
Uiteraard is niet alles negatief. Recent onderzoek liet zien dat mediagebruik zowel positieve als negatieve effecten heeft. Jongeren doen door mediagebruik gespreksstof op en ontwikkelen via internet sterkere relaties. Ouders en opvoeders hebben de verantwoordelijkheid om jongeren op een positieve manier met media te leren omgaan, een vorm van media-educatie. Onder media-educatie kan men verstaan dat ouders, opvoeders en leerkrachten moeten proberen om de positieve kanten van nieuwe media(zoals informatievoorziening en vermaak) te versterken en de negatieve kanten (verslaving, seks, kindermisbruik,…) te dempen. Daarvoor is het op de eerste plaats nodig dat ouders weten waarnaar hun kinderen én tieners kijken, met welke media ze bezig zijn, enz. Durven ouders nog samen met kinderen achter de computer kruipen? Volwassenen zijn vaak bang dat ze een mal figuur slaan omdat ze de nieuwe media niet kennen. Ook dat is een opdracht. Leren hoe de nieuwe media werken en gevaren leren onderkennen zonder bij het minste probleemje in paniek te slaan. Als je tegenwoordig op internet surft kom je bijna op elke pagina wel bloot tegen. Voor jongeren is dit normaal geworden. Volwassenen moeten dit leren relativeren.
Het verdient aanbeveling dat scholen of organisaties ouderavonden organiseren waar ze leren omgaan met computer, met internet en met de programma’s waarmee jongeren werken om te zien hoe ze hun kinderen het best kunnen begeleiden. In een aantal scholen laat men de leerlingen les geven aan de ouders over hoe internet werkt, hoe Msn werkt, hoe chatten gebeurt, de veiligheid van wachtwoorden, enz. Maar ook thuis kunnen kinderen hun ouders informeren. Wanneer ouders daar onbevooroordeeld voor open staan, zijn jongeren ook bereid om de risico’s te leren inzien als ouders vinden dat er gevaarlijke dingen aan het gebeuren zijn.
1.2. Tweederde jongeren helpt ouders op internet
Een Nederlands onderzoek geeft aan dat ruim tweederde van de Nederlandse jongeren hun ouders helpt op internet. Een kwart van de jongeren geeft aan dat hun ouders dat niet nodig hebben. Dat blijkt uit het Youth Report, een enquête onder ruim 13.000 leden van online community Sugababes.nl /Superdudes.nl , in de leeftijd 13 t/m 24 jaar. De omgekeerde wereld die internet heet, waarin kinderen hun ouders wegwijs maken in plaats van andersom, is voor de jongeren een hele natuurlijke. Ze begrijpen dat ouders en leerkrachten hier niet altijd even goed in thuis zijn, en zijn dan ook niet te beroerd om hun rol als opvoeder ter hand te nemen. Joyce (14): "Ik help mijn moeder altijd met alles! Ze snapt sommige dingen niet echt goed, dus leg ik haar veel dingen uit." ((http://www.nu.nl/ )
1.3. Hoe voorkomt men pesten. Het voorbeeld geven.
• Wie de leerkracht vraagt om zijn kind in de klas zeker niet naast Ellen, Bart of Hakim te zetten, geeft zijn kind het signaal dat uitsluiten mag.
• Hoe gaan we thuis om met elkaar (schelden, roepen, tieren)? Wie thuis weinig belangstelling krijgt, heeft grotere kans om treiteraar te worden. Ouders die zelf lijfstraffen uitdelen, lopen het risico dat hun kinderen vlugger geweld gebruiken.
• Bekijk kinderen als vol, praat met hen, geloof hen,vertrouw hen, geef ze verantwoordelijkheid. Dat geeft zelfvertrouwen en voorkomt frustraties en agressie.
• Leer kinderen thuis vaardigheden als opkomen voor zichzelf, hun gedacht zeggen, zich inleven in andere kinderen/volwassenen, omgaan met gevoelens als tegenslag
• Zorg voor een goede dialoog tussen ouders en school. Werk samen met de school een pestactieplan uit. De afspraken op school kunnen ook thuis gelden. (Bron : www.klasse.be )
1.4. Ouders, de school en cyberpesten
Op het internet is veel informatie te vinden over hoe je met pesten op school om kunt gaan (zie lijst met websites en de website www.cyberpesten.be ). Er is informatie voor slachtoffers van pesten, voor individuele ouders, voor individuele leerkrachten of voor school als geheel. Waar het daarbij altijd hoort te gaan en veelal gaat is hulp aan het slachtoffer en het vormgeven van beleid op school om pesten terug te dringen en vervolgens voor te zijn. Elk kind heeft recht op een veilige schoolomgeving. En wanneer er op school niet meer wordt gepest hebben leerlingen én leerkrachten daar baat bij. Een middel om het cyberpestenprobleem aan te pakken is het ter sprake brengen bij ouderavonden of in de ouderraad op school. Hoe kunt u het onderwerp 'pesten' ter sprake brengen in de ouderraad van uw school?
Als u zelf niet in de ouderraad zit, kunt u aan iemand die daar wel deel van uitmaakt, vragen om het aan de orde te stellen. U kunt ook voorstellen om zelf het punt toe te lichten.
Als u zelf deel uitmaakt van de ouderraad kunt u het onderwerp aankaarten in de rondvraag. Voordeel daarvan is dat het niet meteen een zware lading krijgt. Nadeel is dat aan het eind van de vergadering de meeste mensen niet zoveel aandacht meer kunnen opbrengen. U kunt het ook als afzonderlijk punt op de agenda laten opnemen, dan moet u tevoren overleg plegen met de voorzitter of de secretaris. Samen kunt u dan bekijken wat de handigste manier is om het onderwerp ter sprake te brengen.
Het is belangrijk om te bedenken wat u wilt bereiken met het aan de orde stellen van dit punt.
Is er een directe aanleiding die vraagt om actie, bijvoorbeeld een groepje kinderen dat andere kinderen pest? Vertel dan zo zakelijk mogelijk wat er volgens u aan de hand is. Geef aan dat er naar uw indruk spoedig iets moet worden ondernomen. Geef de andere ouders de kans om na te denken over mogelijke oplossingen, maar let er wel op dat er concrete afspraken worden gemaakt om actie te ondernemen.
Het kan ook zijn dat u vindt dat de school zich actiever moet bezighouden met het onderwerp pesten, zonder dat daar een directe aanleiding voor is.
1.5. Praten met de leerkracht
Pesten gebeurt veelal op school. Het is belangrijk om met de leerkracht te gaan praten als u merkt dat uw kind wordt gepest op school of als u zich zorgen maakt over de onveilige sfeer op school.
U doet er verstandig aan de leerkracht op te bellen of even langs te gaan om een afspraak te maken. Daardoor merkt de leerkracht dat u het belangrijk vindt om er over te praten. Zij of hij kan er dan echt de tijd voor nemen.
Vertel dat u zich zorgen maakt over hoe de kinderen met elkaar omgaan. Geef de leerkracht de gelegenheid om haar of zijn indruk te geven, maar laat u niet van uw punt afbrengen. Als u zich zorgen maakt, heeft u er recht op dat dit serieus wordt genomen.
Het heeft geen zin om de leerkracht te beschuldigen dat zij of hij het niet goed doet. Het is wel belangrijk om het gevoel over te brengen dat uw probleem ook het probleem van de leerkracht is. De beste uitkomst van het gesprek is als u en de leerkracht afspreken om beiden aandacht te zullen besteden aan het pestprobleem: de leerkracht op school en u thuis.
1.6. (Cyber)pesten ernstig nemen
Pesten is geen eenvoudig probleem. Daarom lijkt het vaak onoplosbaar. Toch is pesten wel te bestrijden als het serieus wordt genomen. 
Dat betekent dat kinderen moeten weten dat ze om hulp kunnen aankloppen bij de volwassenen om hen heen. Voor volwassenen betekent het, dat ze aandacht moeten hebben voor de signalen van de kinderen. Ze moeten luisteren naar wat de kinderen te vertellen hebben en daar over praten. Voor leerkrachten en begeleiders van groepen in de vrije tijd betekent het dat ze groepsgesprekken moeten voeren, regels moeten afspreken en zorgen dat die regels ook werken.
Het pestprobleem wordt lang niet altijd serieus aangepakt: ouders zeggen dat een kind maar van zich af moet bijten, leerkrachten hebben het te druk en de trainer vindt het zijn verantwoordelijkheid niet.
Als volwassenen alleen af en toe ingrijpen, kan dat verkeerd uitpakken. Gepeste kinderen worden daarna nog meer het slachtoffer omdat ze 'geklikt' hebben.
Daarom is het belangrijk om het pestprobleem degelijk aan te pakken. Daarbij zijn alle betrokkenen nodig. Ieder van hen kan een begin maken met het oplossen van het pestprobleem.
Kinderen die worden gepest kunnen beginnen door met hun ouders, leerkrachten of andere vertrouwde volwassenen te gaan praten. Ze kunnen ook om raad vragen, bijvoorbeeld bij de kindertelefoon.
Andere kinderen kunnen bij hun ouders of leerkrachten aankaarten dat er gepest wordt.
Ouders kunnen met hun kinderen gaan praten en het probleem met andere ouders, op school of in de speeltuin bespreken.
Leerkrachten kunnen het pesten als algemeen probleem regelmatig in hun klas bespreken. Ze kunnen proberen in de klas een open en vriendelijke sfeer te creëren. Concrete pestsituaties kunnen ze met de betrokken kinderen bepraten. Samen met hun collega's kunnen ze werken aan een schoolbeleid rond sociale regels en pesten.
De directie van een school of buurthuis, het bestuur, de ouderraad of de medezeggenschapsraad kunnen de manier van omgaan bespreken en toewerken naar een beleid daarover.
Begeleiders van groepen, trainers en anderen die te maken hebben met kinderen buiten schooltijd, kunnen het pesten met de kinderen bespreken. Ze kunnen proberen de samenwerking tussen de kinderen bevorderen.
Anderen, zoals de wijkagent of de schoolarts, kunnen sociale problemen tussen kinderen die zij hebben geconstateerd aan de orde stellen in hun contacten met scholen en buurthuizen. Ook kunnen zij door hun bijzondere positie soms net een andere invloed uitoefenen op de kinderen dan leerkrachten en begeleiders.
(Bron : http://lessen.cyberstar.nl/ )
1.7. (Cyber)pesten en de media
De media (kranten, tijdschriften, televisie, film,…) kunnen een positieve rol spelen in het verhelpen en sensibiliseren rond (cyber)pesten. Elders schreven we dat pestspelletjes zoals Bully (of de Belgische naam Canis Canem Edit) pesten in de hand werken door pestgedrag als normaal en populair voor te stellen, ook al is de pestkop in het betrokken spel niet zo’n negatief iemand als het spel aanvankelijk liet uitschijnen. Berichten over de zin of onzin van deze computerspelen, maar ook het in de media brengen van pestverhalen en het wijzen op de dramatische gevolgen voor daders en de omgeving maar ook de sancties die volgen voor de daders als het ontspoort, zijn positieve signalen om pestgedrag onder jongeren te bestrijden. Het is dan ook toe te juichen dat de VRT in het Eén-programma ‘Thuis’ pesten onder jongeren expliciet onder de aandacht brengt. Los van de vraag in hoeverre pestkoppen en gepeste jongeren naar deze soap kijken, is het onder de aandacht brengen op zich een goede zaak om preventief op te treden, maar ook om slachtoffers aan te sporen melding te maken van het probleem aan ouders, leerkrachten of vertrouwenspersonen. Heel wat pestgedrag blijft immers verborgen.
Het is niet de eerste keer dat Thuis inspiratie haalt uit een maatschappelijk probleem. Vorig seizoen raakte Sophie, gespeeld door Lien Van de Kelder, verslaafd aan drugs. Niet iedereen is het eens over deze aanpak, al willen de betrokkenen vooral de discussie tussen ouders en kinderen voor de buis een duwtje geven. Deze keer over steaming, ofwel jongeren die elkaar geld afpersen onder druk van geweld. Het schoolmagazine Klasse hielp de scenaristen met de research.
In de serie ‘Thuis’ is Kasper, de mysterieuze pleegzoon van Waldek slachtoffer van pestkop Kevin. Waldek kreeg een bijzondere band met Kasper omdat hij van Tsjetsjenië afkomstig is, waar zijn ouders gedood werden. Omdat hij zich sedert enige tijd zo eigenaardig gedraagt, denken Waldek en Rosa eerst dat het Tsjetsjeense trauma opnieuw de kop opsteekt, want hij heeft er mensen zien doodschieten. Maar dat hij liegt en steelt is typisch voor een slachtoffer van steaming want die moet geld bijeenkrijgen voor zijn afpersers. Steaming begint vrij onschuldig, eerst met wat verbale agressie. Maar het gaat dan van kwaad naar erger. Kasper komt thuis met een blauw oog, zijn brooddoos wordt hem afgepakt, de laatste dagen wordt hij afgeperst : hij moet met honderd euro op de proppen komen, anders dreigen Kevin en zijn kompanen zijn paard, dat hij zo graag heeft, iets aan te doen.
2. Aanpak van pesten op school
2.1. Getuigenis
Katrien werd het slachtoffer van zware pesterijen in de klas. Op het hoogtepunt durfde ze twee weken lang niet meer naar school, nu gaat het weer beter met haar.
Het stinkt hier. Zullen we niet wat verderop gaan.'' Dat zeiden Katriens (13) klasgenoten als ze bij hun groepje kwam staan. Na de lessen lichamelijke opvoeding moest Katrien haar natte boekentas uit de douches vissen. En bij het omkleden had ze heel de kleedkamer voor haar alleen, want de anderen waren al vertrokken zonder haar. ,,Aan het begin van dit schooljaar is het begonnen'', zegt Katrien. ,,Ik denk dat mijn klasgenoten mij als slachtoffer hebben gekozen omdat ik meestal niks durf terug te zeggen. Ik ben nogal stil.''
Het treiteren ging van kwaad naar
erger. Katrien zat in een klas van 20 leerlingen, waaronder een paar echte pestkoppen. ,,Maar op een bepaald moment kozen ze allemaal partij voor de pestkoppen, waardoor het voor mij nog moeilijker werd.''
De bom barstte toen Katriens beste vriendin opeens ook aan de kant van de pesters stond. ,,Mijn vriendin had een los velletje aan haar vinger dat bloedde. Ze kwam met opgeheven vinger naar me toe, om met opzet bloedvlekken te maken op mijn broek.'' Huilend ging Katrien naar huis, maar haar moeder vertellen wat er aan de hand was, wilde ze niet. Na veel vragen van haar mama deed ze een paar dagen later toch haar verhaal. Haar moeder was er het hart van in: zij was zelf altijd gepest, en wist dus precies wat haar dochter doormaakte. '' (Het Nieuwsblad 20/02/2006)
2.2. Pesten is vooral een schoolaangelegenheid
Pesten komt het meeste voor in de schoolomgeving. In het bovenstaande voorbeeld gebeurde het pesten op school. Bij cyberpesten wordt het kind thuis online gepest , maar dan nog vertrekt het pestgedrag meestal vanuit de medeleerlingengroep van de schoolsituatie. Kinderen brengen immers de meeste van tijd door op de schoolbanken en vriendschapsrelaties ontstaan bij kinderen en jongeren bijna altijd vanuit de schoolsituatie. Daardoor werkt het het beste als de school het pestprobleem detecteert en er iets aan doet. Maar scholen voelen zich niet altijd verantwoordelijk voor wat er buiten de schoolmuren gebeurt. Omdat cyberpesten zich meestal in een virtuele wereld gebeurt, distantiëren nogal wat scholen zich van het gebeuren. Men verbiedt dat GSM op school opstaat en sommige scholen blokkeren de toegang tot chat of MSN en menen dat daarmee de verantwoordelijkheid van de school eindigt.
Uit een studie bij 15-jarigen van het onderwijstijdschrift Caleidoscoop blijkt er bij vele leerlingen een soort pestmoeheid opgetreden is. 17 procent van de leerlingen in de makkelijke klassen vindt het niet erg dat er gepest wordt. (De Standaard 08/02/2006) In de moeilijke klassen staat zelfs 23 procent neutraal tegenover pesten. Caleidoscoop is het tijdschrift van de koepel van vrije Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB's) ( www.caleidoscoop.be ). Hoofdredactrice Linda Graindourze koppelt aan het onderzoek een waarschuwing voor de scholen en stelt dat veel leraars de inspanningen tegen pesten op school beu lijken te zijn. Nochtans bewijzen volgens haar deze gegevens dat blijvende aandacht nodig is. Ook de andere reacties tonen niet bij iedereen verontwaardiging. Iemand uitlachen of iemand tegen zijn zin iets laten doen, is blijkbaar bij het leven van alledag beginnen horen. Leerlingen ervaren het als gewoon. In de moeilijke klassen zijn er enkelen die het uitlachen uitdrukkelijk toejuichen (6,5 procent). Eén op de vijf leerlingen staat er neutraal tegenover.
In moeilijke klassen ligt één op de vier leerlingen er niet van wakker. Op de vraag of het goed is dat iemand bij pestgedrag durft tussenbeide te komen, antwoordt één op de vijf leerlingen neutraal. In de gemakkelijke klassen daalt dat aandeel tot 13 procent. Meer dan één op de drie leerlingen blijft onverschillig wanneer een leerling een ander dwingt om iets te doen wat die niet leuk vindt. In de gemakkelijke klassen zijn dat ook nog een kwart van de leerlingen. Volgens Graindourze moeten scholen ervoor zorgen dat ze niet te lichtzinnig met het fenomeen pesten omspringen. Uit de cijfers blijkt dat zowel in moeilijke als in makkelijke klassen pestgedrag niet zomaar afgekeurd wordt. Leerkrachten gaan er dus best niet vanuit dat het vanzelfsprekend is dat iedereen tegen pesten is. Het onderzoek doorprikt wel de stelling dat in een klas die de boel op stelten zet, de leerlingen zich amuseren. Opvallend is dat de zogenaamde macho’s, de leidersfiguren die de toon aangeven, niet zo gelukkig zijn als men zou denken. Ze hebben een minder goede relatie met de leerkrachten, zetten zich minder in voor hun taken en in de moeilijke klassen voelen ze zich het minst goed op school. (HBvL 8/02/2006)
2.3.Impact van internet en email op schoolse leven „Huiswerk lijdt onder internet”
Internet en andere digitale media hebben een enorme impact gekregen op het schoolgebeuren. Niet alleen is er het probleem van het cyberpesten. Het hele schoolse leren staat onder invloed van wat er zich op de digitale snelweg afspeelt. Een onderzoek bij 1107 Nederlandse leerkrachten geeft aan dat bijna alle leerkrachten van basis- en middelbare scholen zich zorgen maken over de risico’s die leerlingen lopen tijdens het gebruik van internet. Leerlingen zelf geven aan dat vooral hun huiswerk lijdt onder hun internetgedrag. Het midden december 2005 in Nederland gepresenteerde onderzoek onder zowel leerlingen als leerkrachten van basis- en middelbare scholen over het internetgedrag maakte alvast één ding duidelijk: het wereldwijde web wordt niet langer onbekommerd in de armen gesloten. Meer gesprekken over online fatsoen, een betere opleiding van leraren en meer voorlichting aan ouders zijn de meest genoemde wensen voor een veiliger internet. Scholen staan zeker niet negatief tegenover internet. Integendeel : praktisch alle scholen moedigen het aan. Twee op de drie scholen stimuleerden het gebruik van internet. Bijna alle scholen hadden inmiddels ook toegang tot internet. In de hoogste jaren de Nederlandse basisschool hadden de meeste leerkrachten zelfs toegang tot internet in hun eigen klaslokaal (84 %). Meer dan de helft van de scholen had een eigen internetprotocol.
De meest voorkomende gedragsregels waren onder meer een verbod op het bezoek van pornografische websites en grof taalgebruik. Minder dan de helft van de scholen had een of meerdere filters geïnstalleerd. De meest gebruikte filter was die op pornografische afbeeldingen. Relatief veel middelbare scholen hadden filters op chatboxen en msn maar niet altijd om pedagogische redenen. Vaak blokkeren scholen ook die programma’s omdat ze het netwerk enorm belasten. Vrijwel alle leerkrachten gaven aan dat ze kinderen tijdens de les wel eens informatie laten zoeken op internet. Op de basisschool gebeurde dit meer dan in het middelbaar onderwijs.
Er werd in de klas weinig gesproken over wat kinderen allemaal doen op internet: slechts een kwart van de leerkrachten zei dit vaak te doen. Ondanks de populariteit van internet was voorlichting over (on)veiligheid geen structureel onderdeel van de lesprogramma’s. Bijna alle docenten vonden dan ook dat hun school extra maatregelen moest nemen om de internetveiligheid van leerlingen te verbeteren. Vrijwel alle docenten vonden de voorlichting overigens primair een taak voor de ouders. Leerkrachten maakten zich met name zorgen over internetrisico’s als seksuele intimidatie en digitaal pesten. Ook de risico’s van seksuele intimidatie baarden met name leerkrachten van middelbare scholen veel zorgen (79 %). Bijna de helft van docenten van basisscholen was er ongerust over dat leerlingen websites met pornografische afbeeldingen bezoeken. Vooral middelbare scholieren maakten ook stiekem gebruik van internet: twee op de drie leerlingen zei wel eens tegen de regels in spelletjes te spelen, te msn’en of te mailen op school. (Reformatorisch Dagblad 14/12/2005)
2.4. Scholen zijn meer betrokken dan ze denken.
Scholen stimuleren leerlingen om internet te gebruiken en zelfs msn of digitaal uitwisselen van informatie via digitale leeromgevingen wordt aangemoedigd. Maar wanneer het gaat om misbruik van internet bijvoorbeeld bij cyberpesten zijn er een aantal scholen die zich terug trekken of aangeven dat deze zaken wanneer ze buiten de school gebeuren niet tot de verantwoordelijkheid van de school behoren.
De meeste spraakmakende rechtszaken hebben tot nu toe alleen plaatsgevonden in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. De zaken richtten zich vooral op de rol van scholen in pesterijen. Een Amerikaanse rechter veroordeelde een school tot het betalen van een miljoen dollar smartengeld. Een Engelse school moest ongeveer een ton betalen aan een kind dat voortdurend door klasgenoten werd gepest. In Nederland was er in 2001 een rechtszaak tegen de scholengemeenschap Het Baken in Almere De dochter (20) en zoon (18) van mevr Van Tilborg, allebei ex-leerlingen van deze school, waren jarenlang gepest. Ook al drong Van Tilborg regelmatig aan op maatregelen, het pesten ging gewoon door. Pas nadat haar zoon was overgestapt naar een school in Bussum hield het pesten op. 'Maar nu nog steeds worden we met de gevolgen geconfronteerd. Pesten is bepalend voor je lot.' De school in Almere ontkende dat er een probleem was.
Deze voorbeelden illustreren de muur van verdediging die slachtoffers ervaren wanneer ze op school een cyberpestprobleem signaleren. Shariff (2004) noteert dat bij de gevoerde processen in de VS scholen steeds met een defensieve houding naar buiten traden wanneer slachtoffers hun hulp zochten. Scholen gaven aan dat ze juridisch niets konden doen tegen het probleem en dat er op school zelf nooit problemen vastgesteld konden worden en de betrokken daders zich daar voorbeeldig gedroegen. Ouders van slachtoffers getuigden verder dat wanneer men leerkrachten of administratieve medewerkers om hulp vroeg, deze dikwijls aangaven dat het slachtoffer het pestgedrag zelf uitgelokt had, het probleem buiten alle proporties werd opgeblazen door de ouders en het slachtoffer en men het moest leren relativeren en dat de school geschreven een geschreven anti-pestbeleid had voor pesten op school zelf. Nader onderzoek toonde aan dat de Amerikaanse scholen vaak amper op de hoogte waren van hun precieze verantwoordelijkheid wanneer er ernstige pestgedrag plaatsvond. Ze hadden kasten vol met educatief materiaal om preventief met pesten om te gaan, maar hadden geen strategieën waarin was genoteerd welke stappen precies konden gezet worden als pestgedrag zich voordeed en zeker wanneer dit buiten de schoolmuren gebeurde.
Voor Vlaanderen en Nederland zijn er tot op heden geen juridische precedenten naar jongeren inzake pestgedrag. In Canada was er een juridische kwestie naar aanleiding van de zelfmoord van tiener Dawn Marie Wesley. Dawn hing zichzelf op na een lange periode van gepest worden. De directe aanleiding was een bedreigende telefoon via GSM. Haar klasgenote die de fatale telefoon deed, getuigde dat ze niet de intentie had om Dwan te kwetsen toen ze haar toeschreeuwde ‘You’re fucking dead!’. De lokale rechtbank Britisch Columbia Supreme Court creëerde een precedent door te bepalen dat verbale vernederingen en beledigingen onder het Canadese strafrecht vallen indien het slachtoffer zich effectief door de verbale boodschap bedreigd voelt en er daardoor slachtoffers vallen. Het meisjes was minderjarig, maar ouder dan 16 zodat ze een voor haar leeftijd aangepaste veroordeling opliep door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat haar verbaal gedrag mede oorzaak was voor de dood van het slachtoffer.
In België zijn er geen gelijkaardige gevallen bij jongeren bekend, maar is er wel het verhaal van de postbode David van Geysel die in 2000 zelfmoord pleegde. In een afscheidsbrief stelde hij dat het gepest van zijn collega's niet meer aankon en dat hij geen gehoor vond bij zijn superieuren. Van Gysel moest stelselmatig de zwaarste rondes rijden en werd voortdurend op de huid gezeten door zijn collega's. Later bleek dat zijn klachten niet op de juiste bureaus terechtkwamen. De ouders van de jongen dienden klacht in tegen de postmeester, diens adjunct en vier postbodes. Ondanks gesus van de postdirectie bevestigt in juni 2001 het Brusselse parket dat de jongeman wel degelijk op zijn werk gepest werd en dat hem dat tot zijn wanhoopsdaad kan hebben gedreven.
Op 14 januari 2002 worden zes collega's van de jongeman én De Post zelf door de Brusselse onderzoeksrechter Bruno Bulthé in verdenking gesteld voor stalking en het niet verlenen van hulp aan een persoon in nood. Op 20 januari 2004 krijgen de vijf na een lange juridische procedureslag een zwaardere straf dan het Openbaar Ministerie heeft geëist: vier krijgen 22 maanden voorwaardelijk, de vijfde 18. Volgens Jef Vermassen, raadsman van de ouders, betekent het vonnis een scharnierpunt in de rechtspraak: "Het is de eerste maal dat in een dergelijke zaak een uitspraak komt en het vonnis kan een grote steun zijn voor wie gepest wordt." De Post zelf wordt veroordeeld tot de gevorderde boete van 240.000 euro.
Er is ook het verhaal van moeder Michelle V. (40) uit Tielt die een hallucinant filmpje op Facebook postte. Daarin is te zien hoe haar dochter Kayleigh op haar laatste schooldag bijna vijf minuten lang wordt beschimpt, geschopt en geslagen. De directie van de school stuurde het meisje dat de 13-jarige Kayleigh pestte en er nadien een filmpje over postten op You Tube van school . De feiten kwamen aan het licht toen de moeder van het gepeste meisje een filmpje postte op Facebook waarin haar dochter Kayleigh op haar laatste schooldag bijna vijf minuten lang wordt beschimpt, geschopt en geslagen. Het meisje wordt recht in haar gezicht geslagen. Zelf blijft ze weerloos op de grond van de bushalte zitten. ‘Sta recht', roepen de pesters, terwijl ze aan Kayleigh's haren trekken. ‘Niet voor jullie', prevelt ze. ‘Toon dat je een echte vent zijt', klinkt het vervolgens. En tot slot: ‘Dit zijn herinneringen voor later.' (Bron : Nieuwsblad 29/06/2012)
Voor kinderen en tieners is er geen gelijkaardig feit bekend. Wanneer jongeren zelfmoord plegen, ook al worden ze gepest wordt daar meestal niets verder mee gedaan. Het is immers moeilijk te achterhalen of het pesten de enige aanleiding was en hoe erg het pesten ingewerkt heeft. De band tussen het pesten en de zelfmoord moet specifiek aangeduid worden en dit is dikwijls een onmogelijke opdracht. Verder worden jongeren door het huidige (Belgische) tolerante jeugdsanctierecht zelden tot nooit veroordeeld, zelfs niet bij zwaardere misdrijven. Scholen werden ook in België en Nederland nooit rechtstreeks verantwoordelijk gesteld voor pestgedrag onder leerlingen en het niet ingrijpen daarbij.
Ook in de VS waar er veel meer onderzoek hierrond is gebeurd, is het niet altijd duidelijk hoe rechtbanken op pestgedrag van jongeren reageren. In één case, de Rudd v Pulaski Country Special School, werd deze niet veroordeeld om dat het hof oordeelde dat de school niet de plicht heeft om continu en onder alle omstandigheden leerlingen tegen elk misbruik en pestgedrag te beschermen.
Anderzijds noteerde Shariff (2004) dat de Amerikaanse rechtbanken wel degelijk rekening houden met de houding die scholen en leerkrachten aannamen in elke situatie van zelfmoord na psychologische terreur. Er werd grondig nagepluisd of de scholen niet nalatig waren geweest en gepast hadden gereageerd op gesignaleerd pestgedrag of er een schoolbeleid rond pesten bestond, enz. Maar tot een veroordeling van een school was het nog nooit gekomen.
2.5. Pestprotocollen, pestcontracten.
Bijna elke zichzelf en de leerlingen respecterende school heeft wel iets op papier gezet om het pesten tegen te gaan. Ook de Hengelose scholengemeenschap De Grundel, die nu door de ouders van leerlinge Joyce Poort dreigt te worden aangeklaagd. Joyce zit al bijna drie jaar thuis. Eerst werd ze ziek gepest door klasgenoten, daarna raakte ze verdwaald in het hulpverleningscircuit. Toen Joyce door klasgenoten gepest werd, heeft de school naar eigen zeggen onmiddellijk pestcontracten opgesteld en de pesters aangesproken. In zo'n contract wordt beloofd elkaar met rust te laten. Maar helpt zo'n instrument ook? Nee, zegt drs. Bob van der Meer. De oud-leraar lichamelijke oefening uit den Bosch is psycholoog bij het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum. Hij schreef verschillende methodes, programma's en boeken over pesten, waaronder School en geweld; oorzaak en gevolg. Ook is hij nauw betrokken bij de website www.pesten.net, die in het vijfjarig bestaan al meer dan vijf miljoen bezoekers gehad. Van der Meer constateert dat pesten op veel scholen onvoldoende wordt aangepakt. ,,Hoe gaat het vaak?
Ouders klagen dat hun kind wordt gepest. De school komt met een pestproject, een interventieprogramma of een pestcontract, en gaat daarna weer over tot de orde van de dag. Na verloop van tijd melden ouders zich weer, want hun kind heeft nog steeds last van nachtmerries. Wat zegt de school dan? Mevrouw en meneer, we kunnen niet de hele dag met pesten bezig zijn.'' Volgens Van der Meer blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat zo'n ad hoc-aanpak niet werkt. Een mentor moet structureel, dus wekelijks, bezig zijn met normen en waarden in de klas. Vanaf dag één. ,,Hij stelt samen met de leerlingen de regels op waaraan iedereen zich moet houden. Hij spreekt met hen af wat de sancties zijn bij overtreding. De norm is dat je bepaald gedrag niet tolereert, de waarde is veiligheid. De regels stop je in een envelop, iedereen bewaart het in zijn agenda en je komt er elke week op terug.'' Van der Meer heeft een lespakket ontwikkeld dat werkt, zegt hij zelf. Een pilotproject in Rotterdam heeft dat bewezen. Elke week werden in de eerste vijf minuten van de les de gezamenlijk opgestelde regels besproken. ,,De leerlingen kwamen zelf met concrete voorbeelden over roddelen of intimidatie. Je klikt immers niet, als je erover praat. Problemen worden op die manier meteen bespreekbaar. En oplosbaar.''
Zonder zo'n aanpak zal het aantal (aan)klachten van ouders alleen maar toenemen. In 1992 dreigde een vader van een school in Noord-Nederland al met een rechtszaak als de school niets zou doen tegen het pesten van zijn zoon. Eerder dit jaar trof scholengemeenschap Het Baken in Almere een schikking met klagende ouders. Onlangs maande de rechter een school in Amerongen tot een antipestbeleid. En nu stelt de vader van het gepest meisje uit Hengelo de scholengemeenschap De Grundel aansprakelijk voor de geleden schade. Nieuwe claims zijn onvermijdelijk, vreest Van der Meer. (Nederlands Dagblad 04/11/2003)
Tot voor enkele jaren was het pestprobleem in vele scholen onbesproken. Er werden natuurlijk mensen gepest op school, maar daar zweeg men liever over. De jongste jaren is er veel onderzoek naar verricht, er werd veel over geschreven en er kwamen actieprogramma's. Maar daarmee is de zaak niet opgelost. Integendeel, even een lesuur praten over pesten op school lost meestal niet op. Pesterijen kunnen vaak heel ver gaan en het kan lang duren voor er een oplossing in zicht is.
2.6. Leerkrachten treden niet altijd op.
Dan is de vraag : wat kunnen scholen eraan doen? Merken de leraars niets? Valt het niet op dat een kind in de klas uitgesloten of gepest wordt? De leraars merken uiteraard pesterijen op. Negentig procent van hen werd geconfronteerd met leerlingen die elkaar pesten. Slechts tien procent zag geen of minder pesterijen op school. 45 % signaleerde een (sterke) stijging tijdens de voorbije vijf jaar. De meeste pestkoppen zaten in de eerste graad secundair onderwijs en in de hoogste jaren lager onderwijs. Toch werd ook één kleuterleider op drie de jongste jaren (veel) meer geconfronteerd met pestende kleuters. (Klasse, juni 1997 ). Het blijft dan de vraag of de leraar ook ingrijpt. Soms vrezen leraars dat ze de zaak alleen maar gaan verergeren. Dat doen ze in ieder geval als ze zwijgen, niet ingrijpen of erger nog gewoon meelachen met de pestkoppen. Vaak hoor je uitdrukkingen zoals : het slachtoffer heeft het ook een beetje zelf gezocht.
De leraars merken niet alleen hoe het aantal pesterijen bij leerlingen toeneemt. Ze zeggen ook dat er meer leraars zelf slachtoffer worden van leerlingen die hen de duivel aandoen. Zestig procent van de leraars signaleert zulke praktijken. Eén derde van hen zegt dat ze de voorbije vijf jaar (sterk) zijn toegenomen. Ook hier zijn de uitschieters de eerste jaren secundair onderwijs en de hoogste jaren lager onderwijs. In veel gevallen wordt hier echter niet over gepraat.
Wie geen slachtoffer is, haalt opgelucht adem. Leraars bij wie de leerlingen soms het bloed onder de nagels uithalen, voelen zich vaak aan hun lot overgelaten: schuldig en zwak. Ook in het hoger onderwijs wordt volgens Klasse nog stevig gepest, zij het minder dan elders. 80 % van de docenten merkt het op tussen studenten. Eén vierde van hen signaleert een (sterke) stijging. 70 % wordt geconfronteerd met studenten die docenten proberen te pesten. Al zijn er op dit vlak meer docenten die dat verschijnsel zien afnemen (16 %) dan toenemen (14 %).
Pesten onder tieners kan onschuldig lijken, maar heeft meestal niets meer van doen met een eenmalige plagerij over-en-weer, waarbij nu eens de ene en dan weer de andere de plager is. Pesten is een volgehouden plaaggedrag, dat gericht is op een bepaald slachtoffer met de bedoeling deze persoon zwaar te treffen en te vernederen. En die pesterijen houden niet vanzelf op. Hoewel cyberpesten vaak vanuit thuiscomputers of via eigen GSM gebeurt buiten de schooluren, heeft de school toch een verantwoordelijkheid hierin. Pesten op school verdient een systematische aanpak. Er zijn al succesvolle strategieën en goede praktijkvoorbeelden ontwikkeld om een anti-pestbeleid op school uit te stippelen omtrent klassieke pestsituaties. In diverse boeken en pakketten zijn verschillende strategieën ontwikkeld om het pestprobleem aan te pakken. Ook ten aanzien van cyberpesten kan de school een grote verantwoordelijkheid opnemen en veel onheil voorkomen, ook al gebeurt het pesten zelf buiten de eigenlijke schooltijd.
2.7. Pesten voorkomen
Het allerbelangrijkste wat de school echter kan doen is het cyberpesten zoveel mogelijk trachten te voorkómen. Eerst en vooral moet de school zelf een beleid ontwikkelen waarin precies wordt aangeduid welke stappen genomen moeten worden wanneer er klachten ingediend worden. In de school moet een vertrouwensleerkracht aangesteld worden die elke zaak ernstig neemt, hoe banaal het ook is. Wanneer het over cyberpesten gaat kan betrokkene de ICT medewerker inschakelen om te zoeken van waar en van wie pestgedrag komt. Zeker als het pestgedrag van op school vertrokken is, is dit belangrijk, maar ook daarbuiten kan de school behulpzaam zijn bij het helpen onderzoeken van waar pestberichten komen of hoe pestboodschappen op internet verwijderd kunnen worden. Wanneer een kind een provider contacteert, heeft dit meestal weinig impact, maar wanneer een school uit hoofde van een ICT-coördinator of directie contact opneemt heeft dit meestal meer impact. Soms maken pestkoppen anonieme websites aan in de VS of op afgelegen eilanden. Wanneer vanuit de school een klachtmail of klachtfax vertrekt, kan er sneller worden opgetreden. De school mag zeker ook niet aarzelen de thematiek in de klasgroep ter sprake te brengen, ook al gebeurt het pesten buiten de schooluren, omdat het meestal toch wel uitgaat van de directe klasgenoten en het cyberpesten vaak niet beperkt blijft tot alleen maar digitaal uitdagen. Alerte en bekommerde leerkrachten hebben snel door dat iemand in de klas gepest wordt en kunnen daar een ernstig klasgesprek over voeren.
Maar een leerkracht kan ook nog verder gaan. Elke leerkracht moet ervoor zorgen dat haar of zijn klas een veilige en aangename plek is. Belangrijk is daarbij het voorbeeld dat de leerkracht zelf geeft. Een leerkracht die de leerlingen laat uitpraten, naar ze luistert, er niet bij voorbaat van uit gaat dat hij zelf gelijk heeft en die de leerlingen complimenten geeft, krijgt ongemerkt navolging: goed voorbeeld doet goed volgen. Ook is het belangrijk als de leerkracht een duidelijke houding heeft bij conflicten tussen de leerlingen onderling. Om sociale vaardigheden te verwerven moeten de leerlingen in eerste instantie proberen zelf hun onderlinge problemen op te lossen. De leerkracht laat dan merken dat zij/hij vertrouwen heeft in de leerlingen. Als de leerlingen er onderling niet uitkomen of als bepaalde leerlingen het onderspit delven, moet de leerkracht de leerlingen helpen bij het zoeken van een oplossing. Ook moet zij/hij de signalen van gepeste leerlingen kunnen herkennen en daar op reageren.
2.8. Veilig in de groep
In elke groep zitten kinderen of jongeren die gemakkelijk, minder gemakkelijk en soms zelfs moeilijk met anderen om kunnen gaan. Als de sfeer in de groep veilig is, gaan al die verschillende kinderen graag naar de muziekles of de voetbaltraining. Ze weten dat er niet alleen met de sterksten rekening wordt gehouden maar met iedereen. In hun groep is het de gewoonste zaak van de wereld dat je het voor elkaar opneemt als iemand problemen heeft. Bovendien geeft de trainer of de begeleider het goede voorbeeld. In een groep met zo'n veilige sfeer krijgen pesters weinig kans: andere kinderen komen het slachtoffer te hulp.
De sfeer in een groep kan ook onveilig zijn. Andere kinderen durven het dan nauwelijks voor het gepeste kind op te nemen. Ze kunnen niet rekenen op de hulp van de aanwezige volwassene. Ze zijn bang om uitgelachen te worden en niet meer bij de groep te horen.
Er wordt wel eens beweerd dat elke groep een zondebok nodig heeft. Dat is niet waar. Zondebokken vind je wel vaak in groepen waar wat mee aan de hand is. Bijvoorbeeld op een sportclub waar agressief gedrag normaal is en waar niet door de trainer wordt ingegrepen. Of in een buurthuis waarin kinderen weinig persoonlijke aandacht krijgen. Het kan ook zijn dat er te veel nadruk ligt op presteren: de beste moeten zijn bij ballet of de meeste doelpunten moeten scoren. Kinderen zijn daardoor voortdurend met elkaar in concurrentie. Ze werken bijna nooit samen. In zulke hebben kinderen iemand nodig om hun onvrede op af te reageren. De begeleider of trainer doet er goed aan de samenhorigheid te bevorderen. Bijvoorbeeld door af en toe iets gezelligs te doen met de groep als geheel en door positieve opmerkingen te maken, ook over de kinderen die niet supergoed zijn in dansen of voetballen. Groepen die onveilig zijn hebben altijd een slachtoffer (zondebok). Dit komt doordat de kinderen hun onvrede over iets of iemand niet bij de juiste persoon kwijt kunnen. Toch willen zij hun onvrede uiten en kiezen hiervoor een weerloos persoon.
Zo’n groep kun je vergelijken met een mobiel. In een groep heb je rollen. Voor elke rol is er iemand nodig. In een onveilige groep heb je ook de rol van zondebok. Mocht deze zondebok wegvallen doordat deze weerbaar is geworden. Dan wordt zijn plaats ingenomen door een andere persoon die dan zondebok wordt. Zo blijft de mobiel in evenwicht.
(Bron : http://lessen.cyberstar.nl/ )
Het is een misverstand ervan uit te gaan dat een goede groepssfeer te danken is aan de leerkracht en dat een slechte sfeer te wijten is aan een paar etterbakken in de groep. Er is altijd sprake van een samenspel met de leerkracht in de rol van spelverdeler. Dat betekent dat de leerkracht evenveel gewicht in de schaal legt.
• Leerkrachten met een positieve houding blijken een gunstige uitwerking op de groepssfeer te hebben:
• Ze leggen verhoudingsgewijs meer nadruk op de vorderingen van leerlingen dan op hun tekortkomingen;
• Ze tonen vertrouwen in de ontwikkeling van leerlingen: hoge maar niet onrealistische verwachtingen stimuleren het zelfvertrouwen van leerlingen;
• Ze gaan uit van de goede bedoelingen van leerlingen totdat het tegendeel blijkt.
2.9. Aanpak van pesten op school
1. Positionering
De pester is vaak in staat om het slachtoffer de mond te snoeren door middel van allerlei dreigementen. Het slachtoffer is ook vaak bang dat de pesterijen erger zullen worden, of nog meer in het geheim zullen plaatsvinden, als hij met zijn verhaal naar buiten zal treden.
Er kunnen echter ook andere persoonlijke redenen zijn waarom het slachtoffer niet met zijn of haar verhaal naar buiten wil komen.
Het slachtoffer schaamt zich meestal, is bang dat zijn uiting als verraad voor de groep wordt aanzien,
is misschien al van jongs af aan als zondebok behandeld en is dit als normaal gaan beschouwen.
De getuigen van pesterijen durven niet in te grijpen. Dit gebeurt uit angst voor allerlei mogelijke negatieve gevolgen. Bij deze getuigen gaat het niet alleen om klasgenoten, maar ook om leerkrachten.
De omstanders van de pestpraktijken zijn onder te verdelen in meerdere groepen:
-zij die actief mee pesten uit angst om zelf slachtoffer te worden,
-zij die actief mee pesten omdat ze er op de één of andere manier voordeel bij hebben,
-zij die niet mee pesten, maar ook niet durven reageren, hoewel ze dat vaak eigenlijk wel zouden willen,
-zij die niet in de gaten hebben wat zich in de klas afspeelt.
In feite zijn dus vaak de meeste leerlingen op de hoogte van het pesten, maar durft niemand er met buitenstaanders over te praten. Dit wordt ook wel het mechanisme van "samenzwering om te zwijgen" genoemd.
Die "samenzwering om te zwijgen" is eigenlijk weer het gevolg van een ander mechanisme: het zogenaamde "omstanderdilemma". Dit "omstanderdilemma" is een innerlijke tweestrijd waarin omstanders terechtkomen als ze met machtsmisbruik te maken krijgen: "Durf ik er iets tegen te doen, of moet ik er voor mijn eigen veiligheid toch voor kiezen om niets te doen?" Kiezen om niets te doen kan wel veilig zijn, maar mensen kunnen dit ook weer laf van zichzelf vinden en met een gevoel van schuld blijven zitten. Het pestslachtoffer wordt soms zelf ook als schuldige beschouwd.
Dit houdt in dat getuigen het slachtoffer voor een deel zelf schuldig beschouwen om gemakkelijker hun eigen schuldgevoel weg te duwen. Men gaat ervan uit dat de gepeste anders is dan de groep. De omstanders zijn niet zo, zij lopen dus geen gevaar om gepest te worden denken ze. Ze willen de illusie van de veilige wereld. Kortom: pesters, slachtoffers en getuigen (mogelijk ook leerkrachten) doen er vaak het zwijgen toe. Zo krijg je een soort van ontkenning van de werkelijkheid, blijft pesten vaak verborgen (mogelijk voor de school maar zeker voor de ouders), wordt er niet van buitenaf ingegrepen en duurt het allemaal nog langer voort. Pesten is geen probleem dat zich gemakkelijk laat oplossen.
2. Het tegengaan van pesten, een taak van de school?
Scholen zijn er om kinderen kennis en vaardigheden bij te brengen. Daarvoor is concentratie nodig; leerlingen moeten "bij de les" blijven. Onder normale omstandigheden is het vasthouden van de concentratie voor de leerkracht vaak niet gemakkelijk. Als pesterijen in de klas de lessen verstoren, heeft iedereen er een direct belang bij om hier iets aan te doen. Maar pesten is juist ook iets wat lang verborgen blijft en waarvan misschien alleen het topje van de ijsberg waarneembaar is. De leerkracht heeft er dan zelf niet direct last van en ervaart het slechts later.
Het aanpakken van pesten is wellicht niet de hoofdtaak van de leerkracht, maar het is een noodzaak dat de leerkracht zich hier op de één of andere constructieve manier mee bemoeit. Als de leerkracht afzijdig blijft, heeft het weerloze pestslachtoffer vaak geen schijn van kans om uit zijn ellendige situatie te ontsnappen.
Vanzelfsprekend is de draagkracht van de leerkracht ook eindig. Toch heeft deze als mens wel de verantwoordelijkheid om tenminste de pestproblematiek niet naast zich neer te leggen, het slachtoffer duidelijk te maken dat zijn probleem gezien en erkend wordt, de pester duidelijk te maken dat zijn gedrag onaanvaardbaar is, melding te maken van de situatie aan alle partijen die misschien meer kunnen doen dan de leerkracht zelf. Ook al heeft de leerkracht niet altijd een direct eigenbelang bij het oplossen van pesterijen; voor de schoolleiding ligt dat anders. Ouders en kinderen zijn niet gebonden aan één school. Zij zijn als het ware "consumenten" van onderwijs. Zij kunnen beslissen de school die de pestproblematiek niet serieus aanpakt uit de weg te gaan. Als ouders en kinderen zich meer bewust worden van het belang van veiligheid op school en er steeds meer informatie beschikbaar komt over hoe scholen hiermee omgaan, riskeren scholen die te weinig tegen pesten doen "marktaandeel" te verliezen. Voor een succesvol antipestbeleid is het belangrijk dat de schoolleiding zich hier op een opbouwende manier mee bezighoudt.
De schoolleiding moet zich bewust worden van de problemen, zich bewust worden van de mogelijke oplossingen, duidelijk maken wat ze wil en gaat doen, ook daadwerkelijk de daad bij het woord voeren.
Traditioneel wordt als een oplossing voor pesten gezien dat het slachtoffer voor zichzelf op moet leren komen. Het probleem is dubbel. Eerst en vooral kan je dit het slachtoffer niet zo snel en gemakkelijk aanleren, zeker niet als hij of zij al veel pesterijen te verduren heeft gehad. Maar al zou het slachtoffer er in slagen om van zich af te leren bijten, dan nog is dit geen echte oplossing. Waarschijnlijk zal de pester immers naar een nieuw slachtoffer op zoek gaan en zo beginnen de problemen van voren af aan. Ten tweede ligt de oorzaak bij de pester en is het noodzakelijk die eerst op te sporen en te remediëren.
Naast "voor jezelf op leren komen" wordt overplaatsing van het slachtoffer naar een andere klas traditioneel ook als een mogelijke oplossing gezien. Overplaatsing kan een oplossing zijn, maar kan het probleem ook verergeren. Nieuwkomers in een klas worden immers vaak als indringers gezien en lopen daardoor een grote kans op een onvriendelijke ontvangst. De kans is groot dat de overgeplaatste leerling dit als een vernedering ervaart en verder dichtklapt. Tevens bestaat het risico dat de pester een gevoel van "triomferen" heeft, waardoor zijn pestgedrag eerder aangemoedigd dan verholpen wordt.
Waar het in het tegengaan van pesten uiteindelijk allemaal om draait, is het veranderen van de houding en mentaliteit van iedereen. "Pesten kan niet, punt uit!"
Leerlingen moeten leren dat geweld, of het passief laten gebeuren, niet door de beugel kan en maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag is.
Leerlingen zullen hun gedrag echter niet zomaar uit zichzelf veranderen. Alleen onder goede begeleiding van de leerkracht en in een goed schoolklimaat kan verandering plaatsvinden. Daarvoor is het van belang dat de leerkracht en de schoolleiding een verzameling hulpmiddelen heeft om pesterijen te signaleren, te bestrijden en te voorkomen.
Natuurlijk weten de leerkracht en de schoolleiding ook niet altijd alles. Daarom moeten er vangnetten zijn voor gevallen waarin pesten toch de kop op blijft steken. Op de school kunnen deze vangnetten de vorm aannemen van een vertrouwenspersoon (CLB of … ), een klachtencommissie en -procedure.
Vaak wordt er in de literatuur onderscheid gemaakt tussen een curatieve, preventieve en repressieve aanpak. Curatief staat dan voor het ontwikkelen van een strategie om pesten te stoppen. Preventieve activiteiten zijn erop gericht het verschijnsel bespreekbaar te maken in een volledige school, waar (ernstige) vormen van pesten zijn vastgesteld en repressief betekent dat er sancties kunnen genomen worden indien de vorige aanpakken niet werken. (Bron : www.sasam.be )
3. Pesten aanpakken
Pesten is een realiteit voor alle scholen. De school heeft daarom doelstellingen op korte en lange termijn nodig. Op korte termijn ontwikkelt de school een strategie de pesterijen onmiddellijk een halt toeroepen. Deze strategie steunt op de volgende mechanismen:
-bevorderen van empathie,
-ontwikkelen en opvolgen van een consistente omgevingscontrole,
-modelleren van alternatief gedrag,
-vereenvoudigen van alternatief gedrag.
Op lange termijn grijpt de school in op de achtergrondfactoren bij pestkoppen en gepeste kinderen en schept daardoor een klimaat van een pestvrije omgeving. Deze lange termijnvisie moet opgenomen worden in het schoolwerkplan. Dit alles speelt zich af op verschillende niveaus: school, klas en individu. Voor deze 3 belangengroepen gelden de volgende krachtlijnen:
a.Informeren en sensibiliseren van leerlingen, leerkrachten, overig schoolpersoneel en ouders wat betreft de bevordering van de alertheid voor signalen van niet welzijn in het algemeen en van pesten en gepest worden in het bijzonder.
b. Signalering van (mogelijke) pesterijen aanmoedigen
c. Ontwikkelen van maatregelen om gelegenheden tot pesterijen te voorkomen zoals:
o Een verhoogd doelgericht toezicht
o Wijzigingen in de organisatie van de speelplaats of de speeltijd
o Wijzigingen in de begeleiding bij het leerlingenvervoer
o Wijzigingen in de organisatie van de contacten met ouders.
d. Explicitering van een regelgeving rond pesten op school.
Een gedragscode tegen pesten ontwikkelen en actief laten toepassen door de verschillende actoren onder de verantwoordelijkheid van de directie en in samenwerking met diensten zoals het CLB.
e. Inoefenen van vaardigheden om het pesten onmiddellijk te stoppen en de gepeste leerlingen ter zijde te staan.
Voor leerlingen betekent dat:
Dadelijk de pestkop laten merken dat je pesten afkeurt,
Neen zeggen wanneer een pestkop je bij het pesten wil betrekken.
Aan een gepeste medeleerling laten merken dat ook jij pesten niet prettig vindt.
Voor leerkrachten betekent dat:
• Het inoefenen van (incident)gesprekken waarbij onmiddellijk ten aanzien van de pestkop wordt ingegrepen.
• Het voeren van korte ondersteuningsgesprekken met kinderen die gepest worden.
• Het leren detecteren van pestsignalen.
• Het volgen van bijscholingen i.v.m. met deze materie.
• Ontwikkeling van een procedure voor eerherstel. Pesten betekent immers (morele) schade toebrengen aan een ander. De pestkop maakt misbruik van een machtsonevenwicht en berokkent het kind dat gepest wordt psychisch (verdriet, angst, zich slecht voelen) en/of fysisch leed (pijn, verwondingen). Het komt er niet zozeer op aan pestkoppen bij herhaling te straffen maar van hen te verlangen dat ze het aangedane onrecht op een of andere wijze herstellen en aan hun probleem werken. Ontwikkelen en opvolgen van herstelcontracten waarin leerkrachten, leerlingen en ouders participeren, zijn hiertoe het aangewezen middel
Met de individuele leerlingen kunnen er gesprekken gevoerd worden wanneer er zich pestgedrag voordoet, met de pestkop en de slachtoffers. Ook CLB of andere begeleidingsdiensten kunnen betrokken worden. Tenslotte mag de school ook niet vergeten de ouders te betrekken. Zowel in het algemeen preventief tijdens ouderbijeenkomsten als in situaties van concreet pesten moeten ouders betrokken worden.
Onderzoek heeft aangetoond dat een collectieve aanpak meer effect heeft dan een individuele aanpak. Als men alleen de concrete pestsituatie aanpakt, bestaat er het risico dat het slachtoffer achteraf nog meer gepest wordt of op een andere manier ongeliefd wordt. Het is beter preventief het pesten in het algemeen aan te pakken of in situaties van concreet pesten, het pestprobleem voor de ganse klas bespreekbaar te maken zonder namen en concrete situaties te noemen. In de meeste situaties is het pesten immers ook geen individueel probleem, maar het probleem van een ganse klasgroep.
Als men toch een individueel gesprek voert met pestkop en slachtoffer, doet men dat best met beiden apart. Een rechtstreekse confrontatie tussen het slachtoffer (met zijn traumatische ervaringen) en de dader heeft een nefast effect op het slachtoffer. Uit angst voor chantage en revanche durft het slachtoffer niet vrijuit spreken en gaat hij de feiten toedekken of minimaliseren. Vaak stopt hier ook het meldingsgedrag van het slachtoffer omdat het slachtoffer volwassenen niet meer vertrouwt.
Omdat het pesten verschoven is van lijfelijk pesten naar online pesten of cyberpesten behoeven deze vormen van pesten bijzondere aandacht in preventiepakketten te krijgen. Leerkrachten moeten geïnformeerd worden over hoe kinderen en jongeren elkaar momenteel pesten en hoe het niet zichtbaar zijn in de klas, niet betekent dat er niet gepest wordt aangezien veel pestgedrag verschoven is naar online of via sms pesten. Leerkrachten moeten weten hoe internet en emailtoestanden precies werken, hoe jongeren dit gebruiken en misbruiken om elkaar te kwellen en te vernederen. Ze moeten handvatten aangereikt krijgen om samen te helpen zoeken naar de aanstokers van het cyberpesten, zodat ze samen met leerlingen kunnen ingrijpen. Maar ingrijpen is zeker niet voldoende. Leerkrachten moeten preventief te werk gaan door met leerlingen te praten over pesten en over de schade die cyberpesten kan teweegbrengen.
Niet alleen in de school als geheel, maar ook in elke klas komt het probleem aan de orde en moet er gewerkt worden rond een pestbeleid en moeten leerlingen beseffen dat ook cyberpesten niet kan en ernstige gevolgen kan hebben voor diegene die gepest wordt. Pestkoppen moeten ervaren dat de rangen sluiten zodra zij over de schreef gaan. Als leerlingen zien dat volwassenen in de klas en op school ingrijpen tegen pesten, gaan ze ook sneller reageren wanneer een medeleerling wordt gepest.
4. Klachtenregeling
Iedere school is wettelijk verplicht vertrouwenspersonen aan te stellen, een klachtenregeling op te stellen en zich aan te sluiten bij een klachtencommissie. Via de schoolgids moet elke school de ouders en de leerlingen daarvan op de hoogte stellen. Bij ernstige gevallen van pesten kunnen ouders (en leerlingen) een klacht indienen bij de klachtencommissie. Dat doen ze bijvoorbeeld als het pesten nog steeds niet is gestopt of als ze ontevreden zijn over de manier waarop de school het pesten aanpakt.
Meestal zal het indienen van een klacht beginnen met een gesprek met de interne vertrouwenspersoon van de school. Die treedt dan bij het vervolg op als begeleider van de leerling en de ouders die de klacht indienen. Als zij hun klacht willen doorzetten, volgt contact met de externe vertrouwenspersoon en met de externe klachtencommissie. De klachtencommissie hoort de betrokkenen en adviseert vervolgens het bestuur van de school over te nemen stappen.
Bij ernstige en langdurige gevallen van pesten - zeker vanaf de laatste jaren van de basisschool - zou je kunnen spreken van 'herhaald geweld'. Vaak is daarbij ook sprake van vormen van 'stalking': opwachten en hinderen op de weg van school naar huis, scheld- en dreigtelefoontjes, anonieme briefjes of SMS-berichten met bedreigingen, hate-mail via het Internet, enz. Hoewel het nog (te) weinig wordt gedaan, bestaat in zulke gevallen de mogelijkheid voor de ouders of de school om contact op te nemen met de politie. Wat buiten school niet mag volgens de wet, mag binnen de sfeer van de school ook niet. Het kan van belang zijn gemene pesters in een vroeg stadium duidelijk te maken hoever zij over de streep zijn gegaan en dat zoiets niet alleen in school maar ook in de maatschappij verboden is.
Bij de lichte gevallen kunnen scholen daarbij een 'Geen blaam'-aanpak toepassen. Het gaat daarbij niet om te straffen, maar om ruimte te creëren voor daders en meelopers om een andere richting te kiezen. De bedoeling is pesters positieve plannen te laten maken om hun gedrag te veranderen en de situatie voor de gepeste leerling(en) prettiger en veiliger te maken. In ernstige gevallen van pesten is het soms nodig dader en slachtoffer tijdelijk van elkaar te scheiden door schorsing. De schorsing kan worden gebruikt om na te gaan welke oplossing er mogelijk is.
Maar meer nog dan straf, kan daarbij een herstelprocedure positief werken: schulderkenning door de pester en een oprecht gebaar van de pester in de richting van de gepeste om schade te herstellen of aan het herstel van een veilige situatie bij te dragen. Als zoiets niet lukt of niet mogelijk is, kan het nodig zijn de pester(s) over te plaatsen naar een parallelklas of naar een andere (vestiging van de) school. Het uitgangspunt blijft dat degenen die het voor anderen onveilig maken dan het veld moeten ruimen.
5. Rol van het CLB
Gezien de heroriëntering van de taak van het CLB waarbij de cel leerlingbegeleiding het centrale gegeven wordt, is het wenselijk na te gaan op welke wijze die centra bij een aanpak van pesten op school betrokken kunnen worden. De opdracht van die cel bestaat o.m. uit
-het coördineren van preventieactiviteiten en bijscholing,
-opzetten van werkgroepen en/of projecten,
-uitbouwen van een signaleringsnetwerk,
-bespreken van individuele probleemleerlingen, gedragsregels en sancties.
In deze nieuwe visie vervult het CLB-team een complementaire rol ten aanzien van de school. Wanneer we deze rol vertalen naar de opbouw en uitvoering van het actieprogramma pesten, liggen de taken die een CLB-medewerker bij de uitwerking ervan kan opnemen, op eenzelfde lijn.
We vertrekken daarbij met de aanpak op drie niveaus:
de school,
de klas,
de individuele leerlingen.
Als de pesters niet stoppen heb je het recht om de geweldloze bemiddeling van anderen te vragen. Dat is geen klikken of klagen, het is een geaccepteerde manier om je tegen pesten of geweld te verdedigen. Klasgenoten kunnen je daarbij helpen.
Daarom moet de school moet er voor zorgen dat leerlingen met hun vragen om bemiddeling terechtkunnen bij iemand die goed luistert en kan bemiddelen. Elke klassenleerkracht of mentor zou die rol moeten kunnen vervullen. Want de meeste kleine ruzies en de eerste aanzetten tot pesten zijn meestal in de sfeer van de groep oplosbaar. Maar daarnaast is het nodig dat er in de school deskundige vertrouwenspersonen, leerlingbegeleiders en schoolleiders zijn die als bemiddelaar kunnen helpen. Tegenwoordig zijn er ook scholen die werken met leerlingen als bemiddelaars voor ruzie en pesten. Het gaat dan om getrainde leerlingen die goed worden begeleid door een leerlingbegeleider. In de praktijk blijkt dat leerlingen die gepest worden zich makkelijker bij een leerlingbemiddelaar (CLB) melden en dat die bemiddeling vaak ook goed werkt.
6. Acties op schoolniveau (CLB)
De onderstaande aspecten behandelen mogelijke taakaspecten van het CLB-team. Het is niet de bedoeling dat het CLB-team al die taken op zich neemt, maar inzicht krijgt in een mogelijke bijdrage en vlotte samenwerking met de school, leerkrachten, ouders en andere betrokkenen welke elkaar op deze domeinen wederzijds kunnen ondersteunen en aanvullen.
Niet te verwaarlozen is de mogelijke inbreng van de schoolarts op het domein van het signaleren, wanneer hij/zij tijdens het onderzoek door leerlingen in vertrouwen wordt genomen of zelf een vermoeden heeft.
De CLB-medewerker kan op de eerste plaats betrokken worden bij de planning en de uitvoering van het informatie- en sensibiliseringsproces bij ouders, leerkrachten en overige personeel.
Hij of zij wordt dan mede stuwende kracht bij de ontwikkeling van een gedragscode op de school die de afspraken vastlegt m.b.t. wie wat kan doen als er een pestgeval wordt opgemerkt.
Een eerste fase bij de ontwikkeling van deze code omvat de verzameling en rapportering van informatie over het pesten op school:
Waar komt het voor?
Wanneer en in welke vormen komt het voor?
Welke risicofactoren of beschermende aspecten kent de school.
…
Diverse doelgroepen dienen voor deze afspraken gesensibiliseerd te worden.
Heel concreet denken we dan aan de organisatie van een ouderavond over pesten of een pedagogische studiedag voor leerkrachten. In de praktijk zal dat vaak betekenen dat de CLB-medewerker lid wordt van een werkgroep "Pesten op school".
7. Acties op klasniveau (CLB)
De rol op het niveau van de klas is minder duidelijk en vaak ook minder gewenst.
Het best zijn het de leerkrachten zelf die de discussie met de leerlingen aangaan over het pesten en klasafspraken maken in de groep. Verdere navorming voor de leerkrachten zoals bvb. m.b.t. actieve werkvormen kan echter noodzakelijk blijken. Op dat moment moeten de pedagogische begeleiding of de centra voor navorming instaan voor de uitwerking of de organisatie ervan. Desgevallend kan een deel van de organisatie of uitwerking opgenomen worden door het CLB-team.
Het is duidelijk dat er voor een CLB-team heel wat te doen valt. Het kan een gunstige invloed hebben op de evolutie van het project in de school, niet het minst omdat de CLB-medewerkers als externe deskundigen meer ruimte en armslag kunnen hebben voor de uitvoering van bepaalde onderdelen.
8. Acties op individueel niveau (CLB)
De rol en deelname van de CLB-medewerker op het individuele niveau lijkt voor scholen een evidente verwachting. Zoals hoger al aangegeven, is die toegespitst op de analyse van problemen, ervaren door leerlingen die pesten of gepest worden. Zo kunnen ze meer dan leerkrachten inspelen op de reële behoeften bij leerlingen die pesten of gepest worden al dan niet in samenwerking met de ouders.
Het biedt tevens de mogelijkheid een tussenschakel te zijn bij de doorverwijzing naar meer gespecialiseerde instanties wanneer uit de probleemanalyse blijkt dat meer gespecialiseerde hulp nodig is. (Bron : http://www.sasam.be )
2.10. De No-Blame methode
In vele scholen wordt de No Blame-aanpak gevolgd bij het bestrijden van pesten. Dit is een niet bestraffende, maar probleemoplossende strategie om met pestproblemen om te gaan en is gebaseerd op het boek 'Een schreeuw om hulp'.
Bij de No Blame-aanpak wordt de verantwoordelijkheid voor een pestprobleem bij de groep gelegd. De pester(s), de meelopers en een aantal neutrale medeleerlingen worden samengebracht en gaan op zoek naar mogelijke oplossingen.
Niet het beschuldigen van de pester, maar het negatieve gevoel van het slachtoffer is het uitgangspunt van de gesprekken. De groep krijgt de verantwoordelijkheid om een aantal voorstellen te doen om het negatieve gevoel bij het slachtoffer weg te nemen of te verminderen. Op die manier wil men de empathie van de pester en de medeleerlingen aanwakkeren.
Een school met een goede preventieve aanpak ziet het aantal pestgevallen dalen. Toch zullen pesterijen nooit helemaal verdwijnen.
Hier volgt een kort overzicht van de verschillende stappen die ondernomen worden :
STAP 1 : gesprek met het slachtoffer
Als de begeleider vaststelt dat er wordt gepest, start hij een gesprek met het slachtoffer. Tijdens dat gesprek moedigt de luisteraar het slachtoffer aan om te vertellen hoe hij zich voelt. Het is dus niet de bedoeling om feitelijk bewijsmateriaal te verzamelen over de gebeurtenissen.
Het is belangrijk dat het slachtoffer het proces begrijpt en zijn toestemming geeft. Soms leeft de angst dat het nog erger zal worden, maar als het niet bestraffende aspect volledig duidelijk is, voelt het slachtoffer zich meestal veilig en opgelucht dat er iets gedaan wordt.
Het slachtoffer wordt niet gevraagd deel uit te maken van de groep om zijn eigen verhaal te doen, omdat hij dan misschien zou beschuldigen en daarmee rechtvaardiging zou kunnen uitlokken. Dat zou de probleemoplossende aanpak kunnen ondermijnen!
STAP 2 : bijeenkomst met de betrokken leerlingen
De begeleider regelt een bijeenkomst met een groepje van 6 à 8 leerlingen die betrokken zijn bij het pesten en die door het slachtoffer zijn voorgesteld. Deze betrokken leerlingen zijn zeker niet allemaal pesters! De begeleider zorgt ervoor zijn eigen oordeel te laten meespelen bij de groepssamenstelling, zodat behulpzame en betrouwbare leerlingen erbij zijn naast diegenen die de ellende bij het slachtoffer veroorzaakt hebben. Het doel is de kracht van de groepsleden te gebruiken om het best mogelijke resultaat te krijgen.
STAP 3 : leg het probleem uit
De begeleider begint met aan de groep te vertellen dat hij een probleem heeft. Hij is bezorgd over een leerling die het erg moeilijk heeft op dat moment. De begeleider vertelt het verhaal van het negatieve gevoel van het slachtoffer en gebruikt de tekst of tekening die het slachtoffer eventueel maakte om de pijn te benadrukken. Hij praat op geen enkel moment over de details van de gebeurtenissen en beschuldigt niemand.
STAP 4 : deel de verantwoordelijkheidAls het verhaal rond is, zou het kunnen dat de luisteraars er teneergeslagen of ongemakkelijk uitzien en dat ze onzeker zijn over de reden van de bijeenkomst. Sommigen kunnen ongerust zijn over mogelijke straffen. De begeleider verandert de stemming door uitdrukkelijk te stellen dat :
• niemand in de problemen zit of zal gestraft worden
• er gedeelde verantwoordelijkheid is om de leerling te helpen zich gelukkig en veilig te voelen
• de groep is bijeengeroepen om het probleem te helpen oplossen
STAP 5 : vraag naar de ideeën van elk groepslid
De leden van de groep zijn meestal oprecht geraakt door het verhaal en opgelucht dat zij niet in de problemen zitten. Ze geven geen toestemming meer voor de voortzetting van het gedrag. Elk lid van de groep wordt aangemoedigd om een manier voor te stellen waarop het slachtoffer kan worden geholpen om zich gelukkiger te voelen. Deze ideeën moeten worden genoteerd in de intentionele "ik-taal" en komen van de groepsleden zelf. Ze worden niet door de begeleider opgelegd.
STAP 6 : laat het aan hen over
De begeleider beëindigt de bijeenkomst en legt de verantwoordelijkheid om het probleem op te lossen bij de groep. Er wordt geen schriftelijk verslag gemaakt, het is een kwestie van vertouwen. De begeleider dankt hen en drukt zijn vertrouwen uit in een positieve afloop. Er wordt afgesproken dat de begeleider elk lid van de groep afzonderlijk zal spreken om te horen hoe alles loopt.
STAP 7 : spreek hen opnieuw
Ongeveer een week later spreekt de begeleider met elk groepslid en met het slachtoffer over de stand van zaken. Deze gesprekken zijn met elk groepslid afzonderlijk, zodat elk van hen kan vertellen over zijn bijdrage zonder een competitieve sfeer te creëren. Het speelt geen rol of iedereen zijn voornemen heeft uitgevoerd, belangrijk is dat de pesterijen gestopt zijn. Het is niet nodig dat het slachtoffer de meest populaire leerling van de school is geworden, zolang hij zich maar veilig en gelukkig voelt. Vraag de verschillende groepsleden in hoeverre
zij hun voorstellen uitvoerden en hoe zij zich daarbij voelen. Eventueel motiveer je hen om
een nieuw voorstel te bedenken. Door afzonderlijk met de groepsleden te spreken, kunnen
zij zich niet achter elkaar verstoppen. Op die manier heerst er geen competitieve sfeer. Vraag ook aan de gepeste hoe hij zich de voorbije week voelde, of hij veranderingen opmerkte
in het gedrag van andere kinderen en hoe hij daarmee omging. Wanneer een nieuwe groepsbijeenkomst nodig blijkt, kan je samen met de gepeste kiezen voor een andere samenstelling.