Cyberpesten en persoonlijkheid bij jongeren. Dieter Ysebaert

Het thema cyberpesten is ‘hot’. Dat het probleem bestaat weet zo goed als iedereen. Maar hoe zit het nu juist met de persoonlijkheid bij het cyberpesten? Er wordt wel eens gezegd dat pesters ‘dikke nekken’ en slachtoffers sociaal onhandig zijn. Klopt dit eigenlijk wel?
 
Cyberpesten: een oud probleem in een nieuw kleedje
 
Jongeren maken de laatste jaren veel meer gebruik van internet en GSM. Zij gaan echter hiermee ook steeds vaker anderen pesten, het zogenaamde cyberpesten.Terwijl over het klassieke pesten al heel wat gekend is, zijn betrouwbare onderzoeksgegevens over het cyberpesten nauwelijks voorhanden.
In dit scriptie-onderzoek werd nagegaan of de persoonlijkheidskenmerken van klassiek pesten ook voorspellen in welke mate jongeren cyberpesten en/of hiervan het slachtoffer worden. Dit onderzoek wil antwoord geven op de vraag: voorspellen inadequatie (emotionele instabiliteit), volharding (prestatiemotivatie), sociale inadequatie (sociale angst en introversie), recalcitrantie (vijandigheid tegen anderen op basis van wantrouwen), dominantie en narcisme (geloof in persoonlijke superioriteit) de mate van het zelf cyberpesten of het slachtoffer hiervan zijn? Dankzij de medewerking van een aantal scholen van Torhout (Scholengroep Sint-Rembert) en Den Haag kon een groot aantal leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs bevraagd worden.
De onderzoeksgroep werd beperkt tot jongeren van 10 tot 16 jaar aangezien het cyberpesten onder die leeftijdsgroep het vaakst voorkomt. In totaal waren er 1.286 proefpersonen. De meerderheid van de leerlingen was Vlaams (80.3%). De jongeren zaten in het vijfde of zesde leerjaar basisonderwijs of in één van de eerste drie jaren van het regulier secundair onderwijs (verspreid over de verschillende opleidingsniveaus). Op basis van een vragenlijst werden de nodige gegevens verzameld.
 
Resultaten
 
De vragenlijst vroeg eerst naar een aantal achtergrondgegevens zoals bijvoorbeeld de leeftijd en de tijd die de jongere voor zichzelf aan het internet besteedt. Vervolgens werden de persoonlijkheids-kenmerken gemeten met een narcismevragenlijst en de Junior Nederlandse Persoonlijkheids-vragenlijst (NPV-J) die in de vragenlijst opgenomen werden. De NPV-J meet de kenmerken inadequatie, volharding, sociale inadequatie, recalcitrantie en dominantie. Ten slotte werd het cyberpesten bevraagd door het peilen naar de ervaring met 17 afwijkende gedragingen op internet en via GSM (zoals o.a. op een website stemmen dat iemand niet leuk is) als pester en als slachtoffer. Terwijl vastgesteld werd dat de persoonskenmerken, ten opzichte van bepaalde achtergrond-kenmerken (zoals bijvoorbeeld de tijd die de jongere per dag aan het internet besteedt), slechts een bescheiden voorspellende waarde hebben, bleken enkele toch een duidelijke voorspellende waarde te hebben. Dominantie, narcisme en volharding hadden een duidelijk effect op het zelf cyberpesten. Hoe dominanter, narcistischer en minder volhardend de jongeren waren, hoe meer zij cyberpestten.
Daarnaast hadden inadequatie en dominantie een voorspellende waarde betreffende het slachtoffer zijn van cyberpesten. Naarmate jongeren inadequater en minder dominant waren, gaven ze aan vaker het slachtoffer te zijn van cyberpesten.
Ten slotte viel op dat de grootte van de groep pesters/slachtoffers (dit zijn jongeren die zowel zelf cyberpesten als ook het slachtoffer zijn van cyberpesten) niet te onderschatten was. Bijna 12% van de jongeren was immers zowel cyberpester als slachtoffer. Ongeveer 14% was pester en ongeveer 6% was slachtoffer. Daarnaast viel een positieve samenhang op tussen het zelf cyberpesten en het slachtoffer hiervan zijn. Wie als dader betrokken was bij deviante GSM- en internetpraktijken, liep dus ook meer kans om zelf het slachtoffer te worden. Verder scoorden de pesters/slachtoffers, in vergelijking met de andere groepen, het hoogst op inadequatie en recalcitrantie en scoorden zij het laagst op volharding.
 
Slotconclusies en suggesties
 
Uit dit onderzoek kunnen er enkele besluiten getrokken worden. Vooreerst voorspelt de mate van dominantie, narcisme en volharding de mate waarin jongeren zelf cyberpesten. Hoe dominanter, narcistischer en minder volhardend de jongeren zijn, hoe meer zij cyberpesten. Dit komt overeen met de algemene beschrijving van klassieke pesters dat ze dominanter en narcistischer zijn dan niet-pesters en niet-agressieve jongeren. Daarnaast hebben pesters een negatieve taakopvatting en weinig doorzettingsvermogen. Ze werken weinig geconcentreerd aan hun schooltaken. Dit laatste stemt overeen met de algemene beschrijving dat ze vaak impulsief zijn.
Daarnaast voorspellen inadequatie en dominantie de mate waarin jongeren het slachtoffer zijn van cyberpesten. Naarmate jongeren inadequater en minder dominant zijn, zijn ze vaker het slachtoffer van cyberpesten. Slachtoffers voelen zich meer gespannen, (faal)angstiger, somberder en bezorgder dan de jongeren die niets met cyberpesten te maken hebben. Deze bevinding sluit goed aan bij het algemene beeld van slachtoffers van klassiek pestgedrag. Gepeste kinderen zijn angstig, onzeker, gevoelig en hebben een lage zelfwaardering.
Er is uitgebreider onderzoek nodig om het cyberpesten nog meer in de diepte te verkennen. De groep pesters/slachtoffers verdient hierbij bijzondere aandacht. De grootte van deze groep lijkt immers niet te onderschatten. Zij scoorden het hoogst op inadequatie en recalcitrantie en het laagst op volharding. Deze bevindingen sluiten aan bij de bevindingen in ander onderzoek dat het psychosociaal functioneren van pesters/slachtoffers het minst optimaal is.
Verder dient vervolgonderzoek gebruik te maken van verschillende informatiebronnen. Zo kunnen er persoonlijkheidsvragenlijsten en beoordelingsschalen (bijvoorbeeld over het gedrag) gebruikt worden die door andere mensen dan de jongeren worden ingevuld. Dit kunnen ouders of leerkrachten zijn. Verder onderzoek dat precies die verschillende methoden gebruikt om de data te verzamelen, kan een klaardere kijk geven op de invloed van persoonlijkheidskenmerken op de verschillende rollen binnen het cyberpesten (pester en/of slachtoffer).
In dit onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel, namelijk drie op de tien jongeren, betrokken is bij systematisch cyberpesten. Deze gegevens illustreren de niet meer te onderschatten omvang van het cyberpesten. De tijd lijkt meer dan rijp te zijn om doelgroepgerichte programma’s omtrent cyberpesten te ontwikkelen en te implementeren.

Ten slotte moeten interventieprogramma’s betreffende het klassieke pesten aangevuld worden met technieken om het cyberpesten te voorkomen of te doen stoppen. Dergelijke anti-pestprogramma’s dienen immers te erkennen dat het internet een nieuwe manier van pesten of van agressief gedrag kan betekenen. Uitgebreider onderzoek omtrent cyberpesten kan goede aanknopingspunten opleveren voor het ontwikkelen van dergelijke programma’s.